top of page
A space of confinement, 2011
Fragile memory, 2015
​

​

Hilde Van Canneyt:

​

Beste Jonas, de kunstwereld leerde jou kennen tijdens de Canvascollectie in 2008. Je toonde toen een werk, genaamd Us, met daarop twee dames die tussen hen beide een kussen geklemd hielden.

​

Ik vertrek altijd van heel persoonlijke verhalen die ik tracht te vertalen naar een beeld. Zoals je bij Us ziet, gaat het in dit werk over de relatie tussen twee personen. Die relatie is moeilijk, want hoe langer ze samen zijn, hoe meer ze elkaar lijken te verstikken met het kussen. Tegelijkertijd is dat kussen het enige wat hen enigszins bindt. Ik besloot het als een performance voor te stellen, waarbij de kijker betrokken partij wordt. De mensen die in het kussen zitten, zijn immers écht. De relatie van kijker versus kunstwerk verandert daardoor essentieel.

​

Tijdens je opleidingsperiode wist je niet of je tekenaar of schilder wou genoemd worden, maar besefte je al dat jouw gedachtegang sterker is dan het medium. Zelfs nu ben je nog geen specialist in het ‘kiezen’. Jouw veld beslaat verschillende media: van fotografie over tekenkunst tot installatie en video. Kan je jouw werk als het ware als één Gesamtkunstwerk zien? Naast je praktijk als kunstenaar, ben je tevens actief als leerkracht en curator. Telkens met succes trouwens. Hoe combineer je dat allemaal? Of zie je dat allemaal onder de noemer “kunst”?

​

Ik heb een opleiding gekozen die niet mediumgericht was. Geen schilder, geen beeldhouwer, maar iets er tussenin. Dit omdat ik niet in één medium geloof. Je kan dus stellen dat ik niet één medium kies, maar telkens opnieuw de keuze maak afhankelijk van het project. Elk werk dat in mijn opkomt, zoekt zijn eigen uitingsvorm. Naargelang het karakter, problematiek of de onderliggende gedachte die het werk nodig heeft, kan dat een tekening of een video zijn. De vorm volgt eigenlijk de inhoud; form follows fiction.

Alles wat ik doe, is met elkaar verbonden. Echter denk ik in hoofdzaak een kunstenaar te zijn, omdat ik een grote drang heb om dingen te maken. Weliswaar voel ik evenzeer de drang om werk van andere mensen te tonen, contexten te creëren en zo een ander verhaal toe te voegen dan mijn eigen verhaal. Ik denk dat curator zijn, in de zin van “curare” of zorgen voor, ook wel in mijn karakter ligt. Die verschillende facetten in de kunst zijn verbonden, maar ze staan net zozeer apart doordat de profilering toch iets anders is.

​

Maar het ene voedt het andere.

​

Ik denk dat dat wel logisch is.

​

Kan je stellen dat “het huis” de kern is van je praktijk? Het huis staat in de eerste plaats voor een herkenbaar beeld, een soort houvast voor de kijker – een eerste rustpunt – en voor ‘mentale ruimtes’. Het zijn fysische en psychische architecturale elementen.

​

Ik benoem “het huis” als een motief, een kern. Hoewel ik denk dat de kern iets abstracter is, blijft het huis een motief dat vaak terugkeert aangezien het de gemeenschappelijke deler is. Het is iets wat ons bindt zonder dat het te pathetisch of te persoonlijk wordt. Desondanks raakt het ons heel persoonlijk. Ik denk dat die fascinatie daarrond een soort menselijk aspect heeft.

​

Sowieso kan je je werk klinisch noemen: de scenografie is meestal tot in de puntjes uitgewerkt. Toch is er een gelaagdheid, want je creëert geen enkel werk of expo zonder dat er een aura – a space of confinement – omheen hangt.

​

Dat klinische hoor ik vaker. Ik vind dat ook niet negatief, omdat er inderdaad een soort afstand of uitpuring in schuilt. Doordat mijn werk zeer persoonlijk geladen is, heb ik steeds schrik dat het te therapeutisch zou zijn. Die afstand die in de sfeer van de presentatie zit, geeft aldus ruimte aan de kijker of bezoeker om een ingang te vinden en zijn eigen verhaal erin te gaan profileren.

​

Wat stelt zo’n werk als Front voor? We zien een houten skelet met een bunker in…

​

Front heb ik samen met kunstenaar Veerle Michiels bedacht en ontworpen. We hebben beiden een fascinatie voor bunkers. We zijn tot de conclusie gekomen dat die fascinatie komt door de menselijkheid ervan, mede omdat het een architectuur is die ons moet beschermen. We wilden dat activeren en tot het nu brengen, door een houten skeletbouw van een huis – evengoed een beschermingsvorm – te gaan uitspelen ten opzichte van de bunker: open versus gesloten, negatief geladen gevoel versus positief geladen gevoel. Het skelet – de bouw – die eerder positief is en de bunker die eerder introvert, negatief en oorlogsgebonden fungeert.

Zowel Veerle als ik brengen verschillende facetten bij aan dit werk. Enerzijds maakt het de bunker veel menselijker en hoopvoller, omdat het iets opbouwt. Anderzijds kan geïnterpreteerd worden dat het skelet een verlangen is van de mensen die daar ooit zaten. Het is een beetje een melancholisch gevoel, een verlangen dat niet wordt ingelost.

​

Is het in al je werk dat je een soort koestering of verlangen wilt weergeven? Iedereen heeft zijn eigen huis met zijn eigen verhalen, komt uit een (t)huis of wilt een (t)huis opbouwen. Heeft dat er iets mee te maken?

​

Ja, dit klopt zeker. Door het huis als een motief te kiezen, breng je iets zeer universeel en menselijks aan de man, dat tegelijk zeer intiem is voor elk van ons. Het kunstwerk wordt een gedeelde ruimte en dit vinden we zeer belangrijk.

​

Je werk bestaat uit alle soorten elementen: sculpturen en foto’s, alles lijkt aan elkaar gelinkt te zijn. Is het een illusie die je wilt verwekken? Of eerder een confrontatie, een façade of…

​

Ik denk dat er in sommige werken deels kritiek naar de wereld vervat zit. De Pile of homes bijvoorbeeld dat een heel duidelijk commentaar geeft op een standaardisering van wonen, alsook het gemak waarmee we daarin meegaan als volk of als mens. Dan krijg je iets dat heel essentieel zou moeten zijn. Het huis dat iets heel persoonlijks is, wordt dan gereduceerd tot een hoop identieke woonvormen zonder dat daar een positief gegeven aan hangt. Gewoon een stapel huizen, wat zegt dat? Daar krijg je een soort van kritiek, vooral op de woningbouw van de jaren ’60. Ze bouwden volop sociale woningen waarbij niet werd nagedacht over hetgeen de mensen nodig hadden. Het enige wat telde was: “Hoe kunnen wij als groep zo snel en goedkoop mogelijk huizen bouwen?”

​

Hoe ontstaat je werk? Maak je aantekeningen in je schetsboeken, je kookboeken genaamd? Begint alles met een schets die je erna voorlegt aan je collega of met kleiwerken of.. Hoe ontstaat een idee? Hoewel, je bouwt altijd verder natuurlijk…

​

Hoe ik samenwerk met mijn collega Veerle is anders dan hoe mijn eigen werk ontstaat, omdat bij haar alles vanuit de dialoog met een context ontstaat. Dat is een andere manier om het creatieproces te organiseren. Ikzelf – ik ben zoals je zegt nogal een kookboekmens en daarnaast lees ik ook veel andere zaken – verzamel vooral losse flarden en ideeën. Dat kan ontstaan uit een anekdote of een beeld. Plots ontstaat er een herhaling die harder blijft plakken en zo groeit het werk.

​

Je houdt van boeken en pretparken. Je noemt ze scrypted spaces…

​

Die twee elementen zijn nog niet helemaal aanwezig in mijn werk, al is hun mechaniek wél aanwezig. Het reden waarom ik geen schilder ben en nooit zal zijn, is dat ik een ander soort interactie wil met de toeschouwer. Die interactie gebeurt in het hoofd, maar is evenzeer fysiek, bijvoorbeeld het door een deur stappen. De kijker moet zich fysiek anders gaan verhouden. Net door elementen uit de reële wereld te halen, is de relatie naar de werkelijkheid duidelijker voelbaar. Zo ervaar je een gevoel van herkenning zowel als vervreemding. De pretparkmechaniek zit daar ook wel in. Maar het moet nog groter worden in mijn onderzoek.

​

Hoe zit het met je droom om een kunstenaarsboek te maken?

​

Daarom doe ik mijn Master na Master (ManaMa). Op die manier kan ik onderzoek voeren op bekend terrein als kunstenaar en daarnaast onderzoek plegen in de vorm van tekst en kunstenaarsboeken.

​

Je droomt ervan ingrepen uit te voeren in de openbare ruimte of elementen toe te voegen aan bestaande gebouwen.

​

Ik vind het interessant dat een gewone mens die normaliter niet naar een galerie of museum gaat, een kunstwerk kan tegenkomen in zijn dagelijkse wandelgang. Bij het werk Front in Raversijde konden mensen vanuit de tram het werk aanschouwen. Ik vind het een meerwaarde als kunst de realiteit insluipt. Ook voor de expo Art Traces across the Western Front maakten Veerle en ik een monument dat in het midden van de dorpskern stond (on)zichtbaar door het met zandzakken in te pakken. Ik betwijfel dat het voor de dorpsbewoners relevant is of het kunst is of niet. Echter worden er wél vragen gesteld over het waaróm. Die actieve vraagstelling vind ik heel interessant. Het gevaar van kunst is dat het teveel voor art people is. Terwijl kunst volgens mij een vorm van communicatie is en dan graag met een zeer ruim publiek.

​

Je houdt vooral van vrouwelijke kunstenaars…

​

Ik hou van Rachel Whiteread, Tracey Emin en Louise Bourgeois… Ik vind vrouwelijke kunstenaars gewoon gelaagder, misschien wel complexer. Daarnaast hou ik ook van Felix Gonzales Torres. Nog een ouder voorbeeld voor mij is René Magritte. Ik heb verschillende werken met knipogen naar hem. Ik kan in mijn werk eigenlijk niet ontkennen dat ik een Belg ben.

​

Je won onlangs de Prijs Beeldende Kunst van de Provincie Oost-Vlaanderen. Wat doet dat met een mens?

​

Ik had het niet verwacht. Toen ik mijn werk binnenbracht, stond er al heel veel werk van mijn concu-collega’s. Ik zag het werk van Ben Benaouisse, Meggy Rustamova, Annemie Augustijns... Ik waardeer die mensen – ze zijn niet de minste – dus ik was inderdaad verrast dat ik won. En trots! Het is fijn om op die manier een nieuw platform te krijgen in het Roger Raveelmuseum met in dit geval mijn andere drie collega’s als spreekwoordelijke ‘eredames’. Er ontstond bij de opbouw een fijne interactie en dynamiek tussen onze werken. Plots wordt een wedstrijd een mooie tentoonstelling.

​

Tot slot: wat heb je meer dan andere kunstenaars?

​

Dat vind ik moeilijk te zeggen over mezelf, maar in het juryverslag stond dat het zowel conceptueel als vormelijk sterk werk is: toegankelijk, maar gelaagd.

​

Als je Jonas zijn beeldende kunst zou afnemen, wat zou er dan nog overschieten?

​

Een zang- of sportcarrière zou er niet inzitten, denk ik. (lacht) Maar liefst onderneem ik.

​

more: http://hildevancanneyt.blogspot.be/2013/11/interview-met-jonas-vansteenkiste.html

​

​

Us, 2008
Front, 2014
A pile of homes, 2014
bottom of page